De vroege geschiedenis zichtbaar in Westerlee

Iedere plaats heeft zijn eigen geschiedenis. De plaatsnaam Westerlee wordt voor het eerst genoemd in een klooster- kroniek uit 1230, maar de geschiedenis gaat veel verder terug. Nog voordat we kunnen spreken van de plaats Westerlee, ontstaat er al een bijzondere plek waar mensen zich vestigen. Eerst als rondtrek- kende nomaden, later als boeren. Als je goed kijkt, vind je nog steeds sporen van deze geschiedenis. Westerlee is eigenlijk al duizenden jaren een ideale plek om te wonen. 

Ijstijd

We moeten bijna driehonderdduizend jaar terug in de tijd om het ontstaan van Westerlee van dichtbij mee te maken. We bevinden ons dan in een IJstijd, die het Saalien wordt genoemd. Landijs schuift vanuit Scandinavië over Nederland. Hiermee worden stenen en keileem aangevoerd. Als we nog eens honderdduizend jaar wachten, zien we hoe het ijs de keileemlaag samen met de oudere afzettingen opstuwt. In deze tijd zijn ook de zoutlagen gevormd, die nu aan de Tranendallaan uit de grond worden gehaald. Als het ijs smelt, blijft de Westerleese stuwwal achter, evenals grote keien die een lange reis hebben gemaakt. Er staat nog een groot exemplaar op de hoek van de Hoofdweg met de Molenstraat, ooit opgegraven bij rioolwerkzaamheden. Maar ook keien langs oprijlanen en in siertuinen, die zijn bovengekomen tijdens het ploegen, zijn overblijfselen van de ijstijd. Tijdens de laatste ijstijd wordt Westerlee niet bereikt door het landijs. Er heerst een toendraklimaat in Westerlee. De grond is bevroren en er kunnen nauwelijks planten groeien. Wind en water hebben vrij spel en voeren zand weg. De Westerleese stuwwal raakt bedekt met een stevig pakket dekzand. Zo’n dekzandrug noemen we ook wel een lee. Inmiddels zijn we twaalfduizend jaar terug in de tijd en gaat het Pleistoceen over in het Holoceen. Het klimaat wordt warmer en ge- lijkmatiger. Door het smelten van het ijs, stijgt de zeespiegel en er valt geregeld neerslag. Het toendralandschap raakt geleidelijk begroeid. Steeds meer Edelherten en zwijnen vinden beschutting in de naald- en loofbossen, of tussen de lage struiken. Steeds vaker blijft er water liggen aan de voet van de dekzandrug. Er ontstaat een meer aan de oostkant van Westerlee, waarin steeds meer leven te vinden is. Nu zien we ook de eerste mensen door het gebied trekken. 

De eerste bewoners van Westerlee

De eerste mensen die voet op onze stuwwal zetten, zijn geen vaste bewoners. Het zijn jagers die rondtrekken, op zoek naar voedsel. In de omgeving van Westerlee zijn vondsten gedaan die er op wijzen dat dit gebied regelmatig bezocht werd door groepen jagers, vissers en voedselverzamelaars. Onze lee moet een ideale plek zijn geweest om een kamp op te slaan. Als we achtduizend jaar teruggaan in de tijd, treffen we een kleine groep mensen aan die zich tijdelijk heeft gevestigd op de verhoging in het landschap. Ze hebben een vuur gemaakt in een haardkuil. Met vuurstenen werktuigen maken ze speren, harpoenen en een pijl en boog om te gaan jagen of vissen. Van een groot stuk vuursteen kunnen ze zelfs een stuk gereedschap maken om een grote boom te vellen. Zo’n boomstam kunnen ze uithollen om er een kano van te maken. Door de stijging van het grondwater is er ten zuiden van Westerlee een permanent meer ontstaan. Voor het vangen van waterwild is een kano noodzakelijk, ook omdat het meer op sommige plekken moerassig begint te worden. Bij de haardkuil wordt een wild zwijn gevild. Het vuur in de haard- kuil wordt niet alleen gebruikt voor de bereiding van voedsel of ter afschrikking van wilde dieren. Maar ook voor het bakken van aardewerk.

Deze groep mensen heeft ontdekt dat er ten noorden van Westerlee hele geschikte klei ligt. Deze klei wordt afgezet door de zee die steeds vaker landinwaarts stroomt. Maar de jagers blijven niet. Ze trekken verder. Waar eerst een groot meer werd gevormd, ontstaat nu een moeras. Door een nog verdere stijging van de grond- waterspiegel en een gunstig klimaat voor veenvorming, ontstaat hier het grootste veengebied van Noordwest- Europa: Het Bourtangerveen. We zien de bewoners vertrekken, op zoek naar nog hoger gelegen gebied. 

Hoogveengebied

Het hoogveengebied, het Bourtangerveen, wordt zevenduizend jaar geleden gevormd. Het wordt tweehonderdduizend hectare groot en ligt in het grens- gebied van Groningen, Drenthe en het Duitse Emsland. Veen ontstaat in een natte, zuurstofarme omgeving door de ophoping van dode plantenresten. In drogere perioden groeien ook bomen op het veen. Als zij afsterven wordt weer een nieuwe laag veen gevormd. De ver- schillende lagen veen groeien op diverse plaatsen boven de omgeving uit en bedekken het oorspronkelijke landschap. Het veengebied wordt doorsneden door beekjes en her en der liggen vennen. Als we naar deze periode zouden reizen, kunnen we Westerlee waarschijnlijk niet eens vinden. Het hele Oldambt is bedekt met veen. Op sommige plekken stromen riviertjes die overtollig water afvoeren. Vlakbij Westerlee loopt een rivier die later de Rensel zal heten. Soms is er activiteit van mensen te zien, die met een kano de rivieren bevaren. Maar op de met veen bedekte stuwwal kan geen kamp worden opgezet. De edelherten en zwijnen hebben het gebied verlaten. Dan volgt er een drogere periode. Als we duizend jaar wachten, zien we het veen op sommige plaatsen droger worden. Bomen krijgen weer kans om te groeien, evenals struiken. Langzaam begeven ook de jagers zich weer in het gebied. Ze zoeken plaatsen bij de rivieren om zich te vestigen en beginnen stukken veen af te graven. Deze keer niet om een tijdelijk kamp op te zetten, maar om er voor- raden voedsel te verbouwen en meer permanente woonplekken op te richten. 

 Vaste bewoners op de Garst

We moeten vijfduizend jaar terug in de tijd om de eerste vaste bewoners van Westerlee te ontmoeten. Zij zetten de omgeving meer naar hun hand. Het zijn de eerste boeren. Bovenop de lee hebben ze een woonstalhuis gebouwd, waterputten geslagen en spiekers opgericht, waarin ze hun graan opslaan. Deze kleine groep mensen is namelijk niet meer afhankelijk van jagen en alsmaar rondtrekken. Ze verbouwen tarwe, gerst en lijnzaad. Hiervoor hebben ze kleine akkers, ommuurd met zand- of houtwallen. Zo’n akker noemen we een Garst. Aan de oostkant van Westerlee bevindt zich nog steeds een groot veengebied. Maar de boeren zijn handig geworden. Inmiddels hebben ze ook ontdekt hoe je sterk gereedschap kunt maken van ijzer. Ze zijn bezig met kleine stukken van het veen droog te leggen. In droge periodes vallen sommige stukken vanzelf droog. De boeren gebruiken het gedroogde veen als brandstof. Totdat ze een nog mooiere schat ontdekken. Sommige natte gedeeltes van het veen kleuren rood; ijzererts! Om deze plekken veilig te bereiken, leggen ze een veenweg aan. Boomstammen van gelijke lengte worden over het veen geplaatst, waardoor het veen begaanbaar wordt. Met behulp van al die ijzererts, kunnen de boeren nog betere gereedschappen maken. Ze houden ook vee. Voornamelijk runde- ren, maar ook schapen en geiten. Aan de westkant van Westerlee vinden de boeren de afgezette zeeklei. Ze maken hiervan aardewerk. De bekers die deze boeren maken, noemen we Trechterbekers. En deze eerste boeren noemen we het Trechterbekervolk. Maar wij zouden ze de eerste boeren op de Garst kunnen noemen. 

 De geschiedenis zichtbaar in Westerlee

Terug naar onze tijd. Op het eerste gezicht is er niets terug te vinden van de eerste bewoners. Maar als we een wandeling maken door het huidige Westerlee, vinden we toch nog sporen van deze tijd. Allereerst natuurlijk de stuwwal waarop het dorp ligt. Als we via de Lagelaan richting de 1e Garstelaan lopen, worden we nog altijd herinnerd aan de IJstijd. De straatnaam 1e en 2e Garstelaan zijn een verwijzing naar de akkers van de eerste boeren. De naam Westerlee is gebaseerd op het dekzand dat een zandrug, ofwel een lee heeft doen ontstaan.

Wandelen we zuidwaarts, dan valt de straatnaam Veenweg op. Een weg die richting het gebied loopt waar ooit het Bourtanger moeras overging in veen. Lopen we de Hoofdweg verder richting het zuiden af dan herinnert de grote steen op de hoek met de Molenstraat ons aan alle keien die hier na het Saalien zijn gestrand. Wandelen we richting de spoorwegovergang en lopen we over de Tranendallaan, dan ontgaat ons niet de boringsinstallatie van Nouryon, die put uit de zoutlaag die tussen het voortgestuwde keileem is opgeslagen.

En wie weet hoeveel resten van haardkuilen, trechterbekers en vuur- steenbijlen zich onder ons bevinden? De boeren op de Garst hebben een mooie en gunstige plek uitgezocht om zich te vestigen. Als we slechts duizend jaar teruggaan in de tijd, vinden we nog steeds boeren die gewassen verbouwen en turf steken op de Garst. Maar er breekt een nieuwe tijd aan. Tussen de eenvoudige boerderijen staat nu een bidkapel. Ongeveer op de plaats waar nu onze huidige kerk staat. En Westerlee is een kerspel, het maakt deel uit van een klooster bij Heiligerlee. De boeren verbouwen gewassen en steken turf in opdracht van de daar wonende nonnen.