Iedere plaats heeft zijn eigen geschiedenis. De plaatsnaam Westerlee wordt voor het eerst genoemd in een kloosterkroniek uit 1230, als kerspel van het nonnenklooster Mons Sinaï, bij Heiligerlee. Hoewel de schrijver van deze kroniek sprak van een ‘een- zaam, waarlijk onbegaanbaar en dor land, waar geen mens kwam en geen man woonde’ en van de ‘zeer moeilijk begaanbare wegen’, weerhield dit abt Herderic uit Schildwolde er niet van een nonnenklooster te stichten op één van de zandheuvels tussen Oosterlee en Westerlee. Vanaf dat moment werd Westerlee een kerspel, een kerkelijke gemeente, waarvan de kerk en de landerijen eigendom waren van het klooster. Als je goed kijkt, vind je nog steeds sporen van deze geschiedenis. Westerlee was ook voor de ruim honderdtachtig nonnen en de lekenbroeders in het kerspel al een ideale plek om te wonen.
Klooster Mons Sinaï
Herderic was begin dertiende eeuw abt van een dubbelklooster in Schildwolde, waar zowel nonnen als monniken woonden en werkten. Zijn tante Etelsedis trad toe tot zijn klooster en daardoor verkreeg hij al haar grond. Een gebied rijk aan veen, een kleine gemeenschap met boeren en enkele hoger gelegen gedeeltes: Oosterlee en Westerlee. Herderic stichtte op één van die hoger gelegen gedeeltes het nonnenklooster Mons Sinaï, waardoor de plaats later Heiligerlee genoemd zou worden. Op
het voormalige kloosterterrein bevinden zich nu alleen nog de gracht en een kleine heuvel waarop een molen heeft gestaan. Maar in de tijd dat de nonnen er hun leven wijdden aan een contemplatief, beschouwend bestaan, moet er een kerk met kruisgang hebben gestaan. Evenals gebouwen om te slapen, zieken te verzorgen, te onderwijzen en enkele werkplaatsen. Het terrein zal verder hebben bestaan uit moes- en kruiden- tuinen, een boomgaard en een kerkhof. De nonnen moeten er een goed bestaan hebben gehad. Abt Herderic wordt in een kloosterkroniek omschreven als iemand die zich alle drank en spijzen goed liet smaken. En hij schijnt vooral een voorkeur te hebben gehad voor zijn dochterklooster in het gebied bij Westerlee, waar hij met grote regelmaat te vinden was om zich te goed te doen aan alles wat hier geproduceerd werd. De kroniekschrijver die dit gebied beschreef als ‘eenzaam, waarlijk onbegaanbaar en dor’ onderschatte Westerlee!
Bidkapel
De nonnen van Mons Sinaï leefden volgens de Premonstratenzer orde. Dit betekent dat zij een beschouwend leven leidden en zich bezighielden met zielzorg en prediking. Zij bezaten de parochierechten van de kerk in Westerlee. In de eerste jaren van het klooster was dit een eenvoudige bidkapel, waarvan wordt verhaald dat zij in de dertiende eeuw ‘op zekeren dag, temidden van eenen plegtigen stilte der natuur, plotseling is ingestort’. Ter vervanging van deze kapel heeft er op de plaats van de huidige Nederlands Hervormde kerk in Westerlee een sober gebouw gestaan zonder toren ‘met op eenigen schreeden afstands ten Westen, eenen houten gestoelte, waarin een luidklok hing’. Deze kerk is afgebroken in 1776. De bewoners van het klooster maakten geen gebruik van deze kerk, maar hadden door hun benoemingsrecht van de pastoor wel actieve deelname in de zielzorg van de wijdere omgeving van het klooster. Het waren de boeren die de landerijen van Westerlee bewerkten, ook wel leken- broeders genoemd, die de diensten van de kerk bijwoonden.
Noeste arbeid
De Premonstratenzer nonnen moesten zich door noeste arbeid een bestaan verzekeren. Dat gebeurde in de eerste plaats op het gebied van de landbouw. In de nabije omgeving van het nonnen- klooster bevond zich het corpusland; landerijen die door de kloosterbewoners zelf werden bewerkt. Hierop werd waarschijnlijk haver, gerst, vlas en hennep verbouwd. Lager gelegen land, dat drassiger was, werd gebruikt als hooiland. Richting Westerlee stond een tichelwerk, de voorloper van een steenfabriek, waar van de klei uit de omgeving bakstenen werden gemaakt. Landerijen die verder bij een klooster vandaan lagen, werden beheerd door een voorwerk; een grote boerderij die eigendom was van het klooster. Het klooster bij Heiligerlee bezat verschillende voorwerken, waar- onder één in Westerlee, die De Smacht werd genoemd.
Molen
Onderdeel van dit voorwerk was ook een molen, die tot 1629 in Westerlee heeft gestaan. De huidige molen van Westerlee, waar nu alleen de onderkant nog van rest, is gebouwd op de plek waar de oudste molen stond. Dus het voorwerk De Smacht zal in de buurt hebben gestaan van de Molenstraat. Wat de boeren produceerden kwam ten goede aan het klooster. In tijden van overvloed boden de bewoners van het klooster hun producten aan op de markt. De nonnen zelf zullen hoogst- waarschijnlijk niet op het land hebben gewerkt. Wel hielden zij zich bezig met boter maken, leer looien, bier brouwen en schoenmaken.
Klei afgravingen
De landerijen in Westerlee waren opgedeeld in percelen. In totaal ging het om 318 hectare land dat in het bezit van het klooster was. Percelen hadden allemaal een naam. Enkele perceelsnamen die nog bekend klinken zijn Bikkershorn, Molenhorn, Monnikeveensloot, ’t Voorwerk of up die Smacht, Trandendal, Kuiperland en Oostergast. De laatste is de naam van het perceel waar de kerk staat. Aan de randen van de percelen werd in opdracht van het klooster klei en veen afgegraven. Klei werd gebruikt voor het tichelwerk in Heiligerlee en het veen diende als brandstof. Het verbouwen van gewassen en het grondgebruik was al ruim duizend jaar gebruikelijk in Westerlee. Maar door de komst van de nonnen gebeurde dit systematischer en grootschaliger. Vanuit het klooster werd ook de waterhuishouding beter georganiseerd. De kloosterlingen zorgden voor een uitbreiding van het bruikbare landoppervlak door bedijking, ontwatering en ontginning. Zo was meer landbouw mogelijk en konden grotere opbrengsten van het land gehaald worden. Het middeleeuwse klooster nabij Westerlee heeft ruim drie eeuwen bijgedragen aan economische en culturele bloei van het gebied. Het speelde ongewild een belangrijke rol in de Tachtigjarige Oorlog. Uiteindelijk werd het klooster afgebroken en alle bezittingen werden eigendom van Groningen.
Sporen uit de kloostertijd
Op het eerste gezicht is er niets terug te vinden van het klooster in Heiligerlee, laat staan dat we sporen zouden kunnen vinden in onze eigen plaats. Op het voormalige kloosterterrein herinnert alleen de gracht en de heuvel van de molen eraan dat er een klooster heeft gestaan. Nu staat er een boerderij, die nog altijd de kloosterboerderij wordt genoemd en heet de voormalige toegangsweg nog altijd de Kloosterlaan. Zoeken we in Westerlee naar sporen, dan kunnen we die vooral terugvinden in de straatnamen. De Bikkershorn ontleent zijn naam aan een oude perceelsnaam. Evenals de Tranendallaan. De Veenweg herinnert nog aan de winning van veen, wat dit gebied aantrekkelijk maakte voor de vestiging van het klooster. Ook in de ligging van de huidige St. Joriskerk kunnen we het verleden vinden. Deze is gebouwd op dezelfde plek waar ten tijde van het klooster de kerk heeft gestaan waarover de nonnen parochierechten hadden. Op het perceel Kuiperland, waar de kuiper zijn tonnen maakte, speelt nu v.v. Westerlee. Het sportcomplex is er naar genoemd: Koeperlaand. Van het voorwerk in Westerlee, boerderij De Smacht, is vandaag de dag niets terug te vinden. Maar in de straatnamen Molenstraat en Molenpad vinden we wel een aanwijzing van de locatie.
Afname van de invloed van het klooster
De invloed die de nonnen ruim drie eeuwen op het gebied hebben gehad, heeft zijn sporen zeker nagelaten. Ten tijde van de Slag bij Heiligerlee en de daaropvolgende Reformatie, verloren de nonnen hun machtspositie. Het bestaan van de boeren in Westerlee werd in deze tijd onzeker en zij werden geconfronteerd met geweld en conflicten. Hooiland en percelen met gerst en vlas veranderden in een slagveld.